“Dese selfde voorgaande meeninghe doet den Hoovaerdighen opten bonetten, als een sint Iacobs Pelgrim met schelpen, bespengt wesen: om heur halsen, middelen ende armen gheketent wesende, als ofse uyt de goude d’Eutopissche ghevanghenissen quamen als catijvighe slaven ende dienaers van s’volcx ooghen: ende aan de handen als een sinte Nicolaes, met steentgens van alreleye verwen beringt wesen.
Vertaling: Deze zelfde voorgaande mening doet de hovaardige op de muts, een Sint Jacobspelgrim met schelpen, omgespt: om haar nek, middel en armen omringd (geketend), alsof ze uit de gouden Ethiopische gevangenissen kwamen als ellendige slaven en dienaren van de ogen van het volk: en aan de handen als een Sint Nicolaas, ringen met steentjes in allerlei kleuren.”
Auteur: | Aertsz, Jacob |
Tekstbron: | |