Opmerking: in deze tekst Schoen zetten

Op een Sinter Klaas-gift van Glas geblasen

SChoonste wilt mijn excuseere,
Dat ik u dit Poppe-goet
Tot een Sinter Klaas vereere,
Wijl het eens geschiede moet;
t’Kermis had ik ’t al gaan koopen,
Doch daar was niet na mijn zin:
Doen ik Sinter Klaas sag loopen
[p. 247]

Dacht doen aan u schoon’ Godin,
Waar dat Pallas moet voor swichte,
Op ’t gesicht van soo een Maagt,
Die men sal een Tempel stichte,
Daar de Werelt roem op draagt.
Brave Maagt! laat gaan u oogen
Hier op, oft u wijsen kon,
Datje eens doch had medoogen,
Tot wiens hart dat gy verwon:
Siet, hier staat de Boo der Minne
Merkuur, met de Slang en Staf!
Daar beneeden drie Godinnen,
Aan welk Paris ’t oordeel-gaf;
Niet dat voor mijn drie Godinnen
In mijn keur ten dienst sou staan,
Mocht ik kiesen in het minnen,
‘k Sou na u mijn Engel gaan;
[p. 248]

‘k Kniel dan voor u Troon, wilt geeve
Puyk Juweel van Amstels pronk,
’t Tweede zieltje dat hy leeve,
Die gy soo trof met een lonk.
Hy op-offert u dees snorren,
Pijp-kan, Wieg, en Baaker-mat,
’t Sou wel een tot trouwen porren,
Die’er goede sin in had,
Kak-stoel, Pap-pot is hier meede,
Ook het Kintje leeren gaan,
Sinter Klaas te Paart gereede,
Onder is die schoon Diaan,
‘k Wil haar niet by u gelijke,
Want gy haar in schoonheyt trost.
‘k Sag nu Arme ende Rijcke
Loopen al haar best te post,
Sinter Klaas, ay! wilt wat geven,
[p. 249]

Rieper een wat in mijn Schoen,
‘k Salje ’s jaars soo lang ik leve,
Offeren een vet Kapoen.
’t Scheen hy meed’ mijn klachten hoorden,
Want hy mijn hier meed’ voorsag;
Denkt eens wat voor dankbre woorden
Dat ik doe bracht aen den dag;
‘k Sal der nu niet een van noeme,
Wijl mijn hart sich dan verheugt,
Als ik mach u schoonheyt roeme
Waarste Parel van de deugt:
Heb ik yet hier quaat bedreeve
Dat mijn niet te seggen stont,
Sinter Klaas die wil dan geeve
Dat ik aan u roode mont,
Met een kus u mach versoene,
Daar vloeit Necter en Ambroos,
[p. 250]

Ach! mocht ick u mijn Eyg’naar noeme,
Van u noyt volpreesen Roos.

Allacchende.

Auteur: Elsevier, Pieter
Tekstbron:
  1. 1667 – Den lacchenden Apoll
Pagina: 247