p. 27

De Menschen worden hier dees tyd van ‘t Jaar half gek,
En praaten anders niet als van haar Vlees, of Spek,
En ieders Slagtbeest is om ‘t beste uytgevallen,
Dit ‘s al de Stof waar van men hedendaags hoord kallen:
De Kind’ren ieder met een opgeblaaze Blaas
Met Urten [Erwten], maaken zulk een over groot geraas
Dat niemand de Courant kan zien, nog hooren leezen,
Een Oud en Hoofdgebrek niet ligt’lyk te geneezen;
Wyl zig het Land dan nu bevind in zulk een staat
Vind ik een middel dat ik van myn zelfs iets praat;
Te meer, wyl ‘t Weeklyks Nieuws in twee geheele weeken,
Niet is gekommen zal ik van myn zelven spreeken:
Schoon Sinte Klaas, nog voor de Kind’ren niet en ryd,
Zoo is hy dog by myn gekoomen voor zyn tyd,
En heeft aan my een goed half Ander wyn gezonde,
‘t Geen op de Proef is door, en deugdzaam goed bevonden,
Waar van ik drink op de Gezondheyd van de Baas,
Die ‘t my gezonden heeft, te weeten Sinter Klaas,

[…]

‘t Prezenten zenden dat begind weêr uyt te koomen,
Want zeeker eerlyk Heer, die hebbende vernoomen
Dat my van Sinter Klaas die Wyn gezonden is,

 

Auteur: Gijsen, van Jan
Tekstbron:
  1. 1720 – Weekelyksche Amsterdamsche Merkuuren
Pagina: 27