Opmerking: deze tekst komt ook al voor in 1715

In deze tekst: Schoen zetten, sok (kous) ophangen en laas zou Laars kunnen zijn zelfs.

 

Zinter-Klaas Vreugd

stem: Komt zoend malkaar, kom vat enz.

1,

Wat is ‘er al Vermaak en Vreugd,
Te zien op Zinter-Klaas,
Hoe Vrolyk is als dan de Jeugd,
Wie is ‘er nog zo dwaas,
Dat hy niet nevens my belyd,
Dat in het gantsche Jaar,
Is geen zo aangenamen tyd,
Kortswylig zoet en raar.

2.
Wat kan men dan aan alle kant,
Al Kraampjes zien ter loop,
’t Is Buyten ’t Menschlyk verstand
Wat dat er is te Koop.
Van alle Brood en Koek gebak,
van Zuyker en Banket,
Dat tot een ieder eens gemak
Op Tafels werd gezet.

3.
Ook alle zoort van Poppe-goed
Van Zilver, koper, Tin,
Op dat de Jeugd luste boed
En yder Koopt zyn zin:
Huys-Vaders geeft u door de Stad,
Met ’t Vrouwtje aan u zy,
En Koopt tot dat de Beurs werd plat,
En maakt u Kind’ren bly.

4.
Gy ziet hoe dat zy Kous en Schoen,
Ophangen, menen laas!
Met Hooy en Water dienst te doen,
Aan ’t Paard van Zinter-Klaas,
En denkt wanneer gy niet en geeft,
Hoe droevig elk ziet,
Wanneer yder een wat heeft,
En zy allenig niet.

5.
Het is geen Ouderlyke zugt,
Nog Liefde tot zyn Kind,
Dat Gy zoud zien zyn ongenugt,
Wanneer het niet vind;
Koop Ouders, Koop dan voor u Kind,
Gy kund er wins meê doen,
Het minst dat gy ér mede wind,
Is altyd Zoen op Zoen.

6.
En Jonkmans die Meesteres,
Beloofd hebt om van daag,
Te leyden door en door de Nes,
het Meysje is al graag,
Naar ’t een of ander Poppe-goed,
Als of zy was de Bruyt;
Wel aan verzuym geen tyd, gy moet
Der met de Meyd op uyt.

7.
Koopt een Haarsteker of een Naeld,
Of zoete Kolkze Koek,
’t Is even na van waar gehaald,
Als was het uyt u Broek,
Zy zal u weêr een ander ding,
Vereren in de plaats,
Al was ’t een uytgeleze Ring,
De Vreugd der Jonge Maats.

8.
Zo gy haar twe Pendanten Koopt,
Dat is de regte zous,
Terwijl gy dan met reden hoopt,
Van avond nog haar Kous
Te krygen, om van deze nagt
Daar meerder in te doen,
Waar door gy weêr van ’t Meysje wagt,
Vriendschap en Zoen op Zoen.

9.

Die wakker Zinter-Klaas goed geeft,
Die doet de Meysjes deugt,
Den tyd van negen Maanden heeft
Het menig een geheugt,
Ik weet hier Meysjes in de Stad,
Die gaven zo men zegt,
Op Zinter-Klaas haar waarste schad,
Haar Maagdom aan een Knegt.

10.
De Pagt die is ten end gebragt,
De Zinter-Klaas is uyt,
Die ’t Meysje nu braaf heeft bedagt,
Die krygt haar tot zyn Bruyd,
Zo dat deez’dag niet geven kan,
Als Vreugd en Vrolykheyd,
’t Helpt menig Meysje aan de Man,
En Jongmans aan de Meyd.

Auteur: anoniem
Tekstbron:
  1. 1730 – Apollo’s St. Nicolaasgift aan Minerva
Pagina: 5 t/m 8