Het gebrom is als Holle stem geïnterpreteerd.
“Ô Sinterklaas! gy, die, in Suikren heiligdommen,
In tempels van taai- taai, eerbiedig word geëerd;
Wiens marsepyn-altaar nooit offerhande ontbeert,
Terwyl uw heerlykheid de kinders doet verstommen!
Groot Heilig! was uw lof op gistren hoog geklommen,
Daar elk met zang zich naar den schoorsteen hield gekeerd,
Uw komst verbeidde, die de vreugd alöm vermeert;
Ja, mogt men gistren op uw jaarfeest staatig brommen!
De dag van heden eischt niet minder handgeklap:
’t Is ’t jaarfeest van myn’ vriend, het puik der jonglinschap.
Ga, Sinterklaas! trompet hem driewerf HEIL in de oorden!
Zeg hem… Helaas! zeg hem dat ik myn’ misslag wraak:
‘k Wilde in een klinkdicht hem myn’ zegenwensch doen hooren;
Maar, ach! dat klinkdicht wil dat ik myn’ wenschen staak’.”
Auteur: | Hoffman, Otto Christiaan Frederik |
Pagina: | 174 |