“Sint-Nikolaas

Krisje

Papalief! Onze Fij
Vertelde gist’ren mij Van overoude tijden,
En van een’ Zwarten man,
Die in den avond dan
Den schoorsteen uit kwam rijden.
Hij heette Sinterklaas,
En kwam met groot geraas
Van Kettingen beneden,
Om al wie kwaad gedaan,
Of stoutheid had begaan,
Tot straf er aan te meden.

Al verder bragt hij mee
Als kinders niet gedwee
En leerzaam zich gedroegen,
Een lange, scherpe gart,
Waarmee dan de ouders hard
En allerbitterst sloegen.

Maar als een kind zich goed
Gedragen had en zoet
En naarstig was in ’t leeren,
Dan bragt hij het een’ zak
Vol lekkers en gebak
En appelen en peren.”

 

Auteur: anoniem
Tekstbron:
  1. 1829 – De Nederlandsche Kindervrind
Pagina: 74 t/m 77