Men doet, namelijk, gelijk ieder weet, Sint-Nikolaas niet slechts verschijnen, om de kinderen vrolijk te maken, maar ook, om hen wegens hunne ongehoorzaamheid te bestraffen. Hij wordt dus ook in de afzigtigste gedaante afbeeld. En de reden behoeft men niet verre te zoeken. Of hoe stelde men zich in de middeleeuw de verschijningen van bovenmenschelijke wezens voor, als zij kwamen, om eenig onregt te wreken? Immers, met oogen van vuur, met kettingen, met beestenhuiden, en met al wat voor den mensch het meest verscrhikkelijke was, toegerust. Zoo vertoonde zich dan ook Sint-Nikolaas, en men vergat vooral de geeselroede niet, welke het gebleken was, dat hij zoowel te handteren wist. Toen die vermommingen eenmaal waren ingevoerd, bleven zij van geslacht tot geslacht voortduren, en zoo zijn zij tot ons gekomen.”

Auteur: Hengel van, Wesselius Albertus
Tekstbron:
  1. 1831 – Sint-Nikolaas en het Sint-Nikolaasfeest
Pagina: 27, 28