Opmerking: Prachtig stuk waarin de angst voor de duivelse Klaas wordt gescheiden van die van de goede Heilige die door de ouders wordt vertolkt doordat zij hun kinderen geschenken geven.

Het slaan waarvan gesproken wordt, kan met de roe zijn. Dat wordt hier niet expliciet genoemd.

“Gijsje.

O, ga toch niet naar binnen, Klaas!
Daar speelt Sint Nikolaas de baas,
Zoo even heeft hij mij daar nog een’ klap gegeven;
Hij heeft een keten aan zijn been;
Ik bid u, ga er toch niet heen,
Hij brengt misschien ons wel om ’t leven!

Klaas.

Weg met uw kinderachtigheid!
Wie heeft u dat toch voorgezeid,
Dat een Sint Nikolaas ons brengen zou om ’t leven?
Dat is zoo niet, mijn lieve Gijs!
Die domme knecht maakt u wat wijs,
En schikt zich maar zoo op, om u wat schrik te geven.

Die boekjes en die lekkernij,
’t Sint Nikolaas, dat krijgen wij,
Juist van onze ouders zelf, die ’t vaak in stilte ons
Voor goed gedrag en naarstigheid; (geven,
En daarom, kort en goed gezeid,
Voor dien Sint Nikolaas behoeft gij niet te beven.

 

Auteur: Raven, T
Tekstbron:
  1. 1834 – Gedichtjes voor kinderen
Pagina: 76, 77