Opmerkingen: De schrijver neemt hier duidelijk afstand van de feestpraktijk van Sint Nicolaas en geeft aan dat het hem beter lijkt om net als in delen van Duitsland gebruikelijk is de feestelijkheden naar de Kersttijd te verplaatsen. Overigens is het nu genoegzaam bekend dat het vieren van Sint Nicolaas nog op heel veel plaatsen in Duitsland gebeurt.
“Foei! die bangmakerij en dat vrees aanjagen waar zoo menigeen zich van bedient, weken te voren, om de kleinen stil te doen zijn en braaf te doen leeren en zoet naar bed te doen gaan, ’t is te zot om van te spreken, om niet te zeggen hoogst verderfelijk, voor de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling der kinderen. En wat er menigeen met angst en schrik vervuld is, tegen ’t oogenblik dat hij komt! Wel ’t heugt mij nog, als de dag van gisteren, hoe ‘k menigen slapeloozen nacht in mijn ledikantje heb doorgebragt, terwijl me ’t klamme zweet langs ’t aangezigt liep, uit vrees voor Nikolaas. En nog voel ik de koortskoude door mijn leden en nog is ’t of ik mijn hoofd voel branden, toen de kindermeid mij ’s avonds, voordat ik naar bed moest en als ik wat dartel geweest was, met een ernstig gezigt, met de komst van den Sant bedreigde, die mij stellig zou halen en in zijn zak zou meepakken. Gezien en gehoord had zij hem daar boven op den schoorsteen. En toen de wind ’s nachts gierde en de regen op de glazen kletterde, kijk, nooit zal ik het vergeten; want de man met zijn hooge muts op en zijn wit hemd aan, op zijn wit paard gezeten, kwam spoorslags op de kinderkamer aan en zou wel aanstonds binnen de deur en voor mijn ledikantje zijn. En dan dat gerammel van ketens en dat geklets op klompen en dat vervaarlijk gebrom en gebrul….. foei!”
“De doode Sant komt immers niet weer? en Nikolaas brengt immers geen presenten en geen garden en roeden? Ouders! ziet de dwaasheid eens in, en werkt het bijgeloof en de dwaling niet langer in de hand.”
p. 181
“Toen zij klein, heel klein nog waren, hebt gij ze gedreigd met een bullebak en boeman, of met Sint-Nikolaas en den kinderdief, als zij niet stil wilden zijn en niet zoet gingen slapen.”
Auteur: | Robidé van der Aa C.P.E. |
Tekstbron: | |
Pagina: | 144 t/m 149 en 181 |