“Het vreesachtige kind”

Eene slechte meid had een kind veel ongerijmde dingen van eenen zwarten man wijs gemaakt. Het kind zag eens zoo een’ zwarten man, dien het nog nooit gezien had, in huis komen. Het liep van schrik in de keuken, om zich daar te verbergen. Dan hier was het nauwelijks gekomen, of de zwarten man kwam er ook. Vol angst liep het kind in de kamer en kroop naast den schoorsteen in eenen hoek. Maar ook hier hoorde het aanstonds den zwarten man, achter den muur in den schoorsteen krabben.
Nu liep het kind uit het huis in den tuin en verborg zich achter een’ boom. Met een kloppend hart en een angstig gelaat zag het overal heen, en ziet, eensklaps kwam de zwarte man boven uit den schoorsteen te voorschijn. Het kind begon thans overluid te schreijen en om hulp te roepen. De vader kwam en vroeg wat het scheelde? Met eene vreesachtige houding wees het naar den schoorsteen, en kon van schrik naauwelijks zeggen, dat de zwarte man daar was.
De vader lachte, en vroeg den kleinen bangen jongen, welk kwaad de schoorsteenveger hem dan wilde doen? “Hoe zijt gij bang voor den schoorsteenveger!” En nu begreep het kind, hoe weinig reden het had, om zoo beangstigd te zijn, en hoe belagchelijk zijne vrees was. Andere kinderen lachten over dit voorval; het kind schaamde zich, en liet zich nooit meer door zotte vertellingen van bullebakken en zwarte mannen bang maken. Vele kinderen zijn dikwijls vreesachtig en beangstigen zich, wanneer er niets te vreezen is.”

 

Auteur: Müller, Cornelis (predikant te Zijderveld)
Tekstbron:
  1. 1849 – Geschenk voor de Nederlandsche jeugd
Pagina: 2