NB: De bron is opgeschreven in een verzamelschrift in 1850. De tekst zelf is waarschijnlijk ouder.
Deze figuren werden Zwarte Klazen genoemd en zijn naast Edelmanklazen en Duivelsfiguren de voorloper van onze Zwarte Pieten die qua uiterlijk en gedrag op deze figuren gebaseerd zijn zoals te lezen in het artikel: Zwarte Klaas is Zwarte Piet.
In deze tekst Schoen zetten.
detail uit het gedicht:
Gerust kunt ge u nu buiten wagen
Geen zwarte kop
Met huiden om het lijf geslagen
En hoornen op.
Geen ketens ramm’len langs de keijen
Als van een beer,
Gij hoort geen deur, geen schot rammeijen
Geen angstkreet meer.
SINT NIKOLAAS
Ik wil het oude feest bezingen
Op blijden toon;
Ik stem het voor de lievelingen
Van al het schoon.
Komt, komt vereerders van het smullen!
Een oude baas,
Zal thans uw grage magen vullen,
Sint Nikolaas.
Eet, eet banket en taaie poppen
En taartgebak
Zoek uwe magen vol te proppen
En leeg uw zak.
Neem speculatie bij de ponden
Van ’t beste soort,
En stop het suiker in uw monden
Zoo als ’t behoort.
Vereer alzoo den grooten heilig
Van de oude tijd.
Dan zijt gij in zijn hoede veilig
Zijn zorg gewijd.
Dan kunt gij op zijn gunsten letten
Met blijden zin,
En krijgt bij ’t jaarlijks schoenen zetten
Geen gart er in.
Komt, laat uw meisje u vergezellen
De tafels rond;
En wil in haar bezit het stellen
Wat schoons zij vond.
Hozee! Sint Nikolaas, hij leve!
Als het hem behaagt,
Dat hij nog menig hartje geve,
Aan wie het vraagt.
Hier ziet gij Schepen, Ruiters, Beelden,
In vorstentooi,
En schoon niet meer met goud bedeelden,
Toch goed allooi.
Wat letters om te watertanden,
Wat keurbanket,
Zoo regt begeerig voor uw handen
Hier opgezet.
En wat verscheidenheid van kleuren
In ’t suikergoed,
Parijs doet hier haar kunstzin beuren
Die wond’ren doet.
Wat tafelstukken hoogverheven
En rijk getooid,
Wat taarten sling’rend doorgeweven
En rijk bestrooit.
En dan die meisjes en die vrouwen
In wit gewaad,
Die u het gekochte toevertrouwen,
Met gul gelaat.
Komt, komt betreed met lust den drempel
o Jonge maats!
Hier zijn Godinnen van den tempel,
Van Nikolaas.
o, Ziet gij ’t met dat woelig leven
Dien stroom van licht?
Zelfs de armste slokker wort gedreven
Door lust en plicht,
Hij koopt taaitaai en kleine moppen,
En rept met spoed
Zich mond en zakken vol te stoppen,
Met bakkersgoed.
Wat woelen buiten, woelen binnen!
Geschreeuw als dol!
Wat dikgebuikte streekboerinnen,
Met trommels vol!
Wat gapen voor die bakkersglazen,
Hoog uitgestrekt!
’t is of het alles hier verbazen,
Bewond’ren wekt.
En, wil uw meisje of vrouw iets zoeken
Zoo fraai als schoon?
Ginds hangen schermen omslagdoeken,
Met pracht ten toon.
Gij kunt er kinderpetten koopen,
En kant en lint,
Katoentjes bij geheele hoopen,
Voor weinig splint.
Wat Neuremberger kunst verzinden
Wat mode ooit dacht,
Gij kunt het naar uw wenschen vinden
Model en pracht.
Gij ziet er naakte poppen hangen,
En lampen staan,
En, zoudt ge een duitsche pijp verlangen,
Wilt binnengaan.
Gerust kunt ge u nu buiten wagen
Geen zwarte kop
Met huiden om het lijf geslagen
En hoornen op.
Geen ketens ramm’len langs de keijen
Als van een beer,
Gij hoort geen deur, geen schot rammeijen
Geen angstkreet meer.
’t Is alles, alles bont gewemel,
En vreugde en hoop,
Het kind droomt zich een gouden Hemel
Voor niets te koop.
De jongling die het lot durft tarten,
Dat perken zet,
Denkt aan iets meer, dan aan die harten
Van theebanket.
Nog eens met lust den weg betreden
En veel gekocht,
En later met verhaaste schreden
Het huis gezocht.
Doch zoo ge op ’t laast in uwe zakken
Nog centen vond,
Ga dan te krentebollen smakken,
Bij meester Lont
Auteur: | Bevoort, Harme |
Tekstbron: | |