Schilderij van de schrijver Jan Goeverneur.

Een heel bijzondere St. Nieklaas…weer meer een edelman dan een bisschop, vermoedelijk gemaskerd. En kijk naar dat haar, die pruik.

 

In de maand December was ’t.
Zwaar beladen en belast,
Kwam Nieklaas, die goede Sant,
Naar gewoonte weêr in ’t land,
En verdeelde daar den schat,
Dien hij in zijn zakken had.
Kleine Jan ook kreeg zijn deel;
Bijkans kreeg hij àl te veel:
Suikergoed, met goud bezet,
Zijn naam J.A.N. heel in banket,
Een mooi hart van marsepein,
Uleveltjes, groot en klein,
En, tot rooken achterna,
Een cigaar van chocola.
Verder was bij ’t suikergoed
Een dragonder, vol van moed,
Die kloek in den zadel zat
En een blanke sabel had; –
Een tamboer, die sloeg de trom,
Draaide men maar onder om;
En ten laatste – wat een pret!
Nog een mooije schuiftrompet.
‘Jongen,’ zei Papa hem nog,
‘Wees nu wat voorzigtig toch,
En hou alles goed in eer,
Of Nieklaas brengt nooit wat weêr.’
Maar Jan – die was een vernielal.
Nog geen uur, of kijk, daar viel al
’t Onderstuk van zijn trompet af,
En zoo was daar al de pret af;
Ook zijn tamboer kreeg een ruk, dat
Hij dien met een wip in stuk had.

Kijkt, regts liggen kop en romp;
Kijkt, links ligt van d’ arm een stomp;
Hier ligt de eene trommelstok,
Dáár een pand nog van den rok;
De arme tamboer – ach, wat lot! –
Ligt daar heelemaal kapot.
Toen Papa nu wederkwam
En van ’t moordgeval vernam,
Riep hij: ‘Wat heb je gedaan?
Jan, dat komt je duur te staan!’
Maar, pas ligtte Pa de hielen,
Of Jan ging weêr aan ’t vernielen;
Met zijn beide vuisten pakte
Hij den ruiter op en smakte
Plof! hem neêr, dat het wijd kraakte,
En ’t paard hals en kop kwijt raakte.
Kindren, luistert toe en treurt
Om wat Jan toen is gebeurd. –
Pas had hij dat stuk begaan,
Of daar kwam Nieklaas weêr aan,
Pakte al ’t lekker goed bijeen,
Van den tamboer kop en been,
Van den ruiter wat hij vond,
En bakte alles tot één klont.
Dáárvan kreeg toen Jan een neus,

Zeven ellen lang – ’t is heusch! –
Drie jaar lang moet hij dien houën;
Gruwlijk is zijn neus te aanschouwen.

 

 

Auteur: Goeverneur, J.J.A.
Tekstbron:
  1. 1852 – Ondeugende kinderen
Pagina: 16-17