“Welhaast is het weér Sint Nicolaas, het gevierde feest, waar wij als kinderen reeds weken vooruit van droomden, en waarvoor toenmaals onze harten zoo klopten en onze wangen gloeiden. Die tijd is heen, – het spruitje werd een boom en de wegvliegende jaren namen elk een deel der schoone illusiën met zich, waaruit geheel ons kinder-leven bestond. Met vele begoochelingen ging ook die van het groote kinderfeest voor ons verloren, en is het al niet met eenige spijt, dan toch zien wij het met onverschilligheid naderen. De rol van reprecentant van den goeden kinderheilige vervullen wij nu ook op onze beurt; wij kopieëren zoo goed wij kunnen de verschrikkelijke Sint Nicolaassen, die wij als kinderen zagen, om toch eens regt goed de kleinen bang te maken, en wij oefenen ons, om eens zeer leelijk voor den dag te komen, met ketens en een zwart gezigt; – hoe bespottelijk! – En dan is het nog niet eens gemakkelijk die taak te vervullen; het is niet genoeg met de ketens te rammelen en te roepen >>boe! boe!”maar men moet de krulkopjes dan nog een beetje geestig weten schrik aan te jagen.”
Auteur: | anoniem |
Pagina: | 232 |