Opmerking: In deze tekst het Schoen zetten (klomp zetten)
Wij hebben weinige dagen geleden, op nieuw St. Nicolaas gevierd en groote kinderen en kleine kinderen hebben surprises en geschenken gezonden en ontvangen , en neefjes en nichtjes hebben bij ooms en tantes schoenenen klompen gebracht, ouder gewoonte met wat hooi en roggenbrood er in voor het paard van den goeden, ouden bieschop. ’t Is ook maar ééns in ’t jaar St. Nicolaas-avond, en dus geen wonder, dat bakkers en andere winkeliers tegen dien tijd hun beste beentje voorzetten. Wie onzer heeft niet in zijn jonge jaren een oogenblik van vrees gekend, als de gewichtige avond daer was en de mogelijkheid bestond’, dat de groote Heilige zelf op eens zich in ons midden zou vertonen. We denken onwillekeurig aan de schilderij van den bekenden Jan Steen en aan het by schrift in //de Oude Tijd”, jaargang 1871: Toen was ’t strooiavond, en Sinterklaas verscheen in eigen persoon: — zwart als de Koning van *t Moorenland , brommende als de Bullebak en rammelende met kettingen als Belzebub, stond bij in het voorhuis en stak zijn hoofd door de binnendeur. En terwijl al de kinderen achter Moeder kropen, klonk zijnstem : Synder ook quaje kyeren ?” »Nee , Her Klaas” had Moeder toen geroepen , //allemaal zoet op één na; Flip is een luiwammes, die niet leeren wil” //Goed, Vrouw! dan zal ’k ‘m ’n gard ryen.” //Toe, zinge zinge “ riep Moeder en poogde dekinderen naar voren te dringen , en op eens klonken do trillende stemmetjes: Sinterklaas , bonne , bonne , bonne Gooije wat inde leege tonne, Gooije wat in de huizen, Zellewe grabbelen as muizen Of de Tielsche jeugd in 1618 ook zure gezichten getrokken heeft? En de bakkers zeker niet minder. Het had er veel van, of men //Her Klaas” zijn afscheid wilde geven. Immers, de Regeering vanTiel verhood in dat jaar het brengen van schoenen door kinderen bij hunne familie op St. Nicolaas- avond, alsmede het uitstallen van lekkers bij de bakkers, alzoo zulks maar ingericht was tot het doen van nutteloozé uitgaven. //Waar de overheid zich in dien tijd al niet meê bemoeide!” hoor ik zeggen. Och ja, in dien goeden ouden tijd hield de regeering, hier en elders, een zeer vaderlijk toezicht op veel dingen, welke ze thans wijselijk aan het verstand der burgers zelven overlaat. Bij het nasnuffelen van oude stukken vindt men somtijds zeer curieuse dingen. Zoo wordt er eene verordening vermeld van het jaar 1469, waarbij door de overheid van Tiel verboden wordt aan kraamvrouwen , hetzij in ’t geheim of in ’t openbaar, eten te zenden, behalve door vader, moeder of nabestaanden. By het doopen mocht geen pillegilt gegeven worden boven het bedrag van een oude groot Vlaamsch (30 cent). Bij den eersten kerkgangder moeder mochten geene andere vrouwen ter maaltijd genoodigd worden, dan die bij de bevalling hulp hadden verleend. En om de kroon op al deze verordeningen te zetten , moest de man, na afloop der bevalling, bij eede voor het gerecht verklaren, dat het stadsgebod niet overtreden was. Wij moeten echter niet uit het oog verliezen, dat men vóór 400 jaar geheel andere begrippen en denkbeelden had dan thans. In datzelfde jaar 1459 werd er ook verordend , dat niemand te Tiel zijn huis aan een Jood mocht verhuren , tenzij deze een teken droeg, waaraan ieder hem zou kunnen onderkennen. Van beter allooi zijn verordeningen, als van 1485 , dat niemand langermessen zou mogen dragen, dan ’t model, dat op het raadhuis hing, of van 1685 , waarbij aan de leerlingen der Latynsche schoolverboden werd , degens te dragen, dewijl men geremare/ueert had, dat zij niet slechts met degens op straat, maar zelfs in de kerk kwamen , en met hunne degens baldadigheden uitvoerden. Hoe gelukkig toch voor enkele tweede-kamer- leden, dat de lieve jeugdop de hoogere burger scholen thans geen degens draagt! Verbeeldt u, als die jongens, van wie men volgens het geachte kamerlid uit Breda, bijna niets dan deugnieten te verwachten heeft, — als die //kielmannetjes”, die nu reeds zoo bedorven zijn, nog eens degens droegen! Wat zijn de leerlingen van een Gymnasium dan toch gelukkig , dat zij braaf genoeg zijn, om aan de Sinterklaasroede van den Heer van Nispen te ontsnappen. Maar zo kom ik waarlijk weer op Sint-Nicolaas terug; voor ditmaal dus genoeg. Bij leven en welzijn hoop ik een volgende maal de kwestie, hoe de jeugd vroeger was, eens van naderbij te bezien.
Auteur: | onvermeld |
Tekstbron: | |